WONDERLAND.

Sta op, mijn lieve Harte, neem mijn hand,
En wandel over de aarde met mij mede.
Ik zal u leiden in een wonder land,
Waar eeuwge Lente waait en eeuwge Vrede.

De dorre heide wijkt van lieverlede.
De klare beek omklatert gouden zand.
Een nieuwe bloem ontbloeit bij elke trede,
Een nieuwe bron ontbruist bij elken stand.

Ei zie; de zilvren mist vergaat in honing!
En in de verte vlamt een torentin,
Opdoemend uit een kristallijnen woning.

Nu zijn wij in het wonderland der Min.
Juich, Lieve, hier wordt elke dichter Koning,
En kroont zijne Schoone tot zijn Koningin!



20 Ideaal. Een sonnettenkrans, Gent (A. Siffer) 1900, 60 p.
128 Gedichten, Amsterdam (S.L. Van Looy) 1907, 224 p.
139 Gedichten, tweede vermeerderde druk, Amsterdam 1911, 242 p.
176 Gedichten, derde vermeerderde druk, Amsterdam 1918, 305 p.