VOGELEN SLAAN MIJ WAKKER MET FRISCH GELUID

Vogelen slaan mij wakker met frisch geluid.
Zijt gij nooit moede, of hebt gij nimmer zorgen,
dat gij, zoo vroeg te morgen,
kwinkeleert en fluit?
Boven mij, door zware loofgordijnen,
dringt bleek blauw.
De takken krijgen lijnen;
de bladeren kleuren en geruisch.
Heden komt mijn Ria. Gauw,
ik haal den dag als haren bode in huis.



110 Het boek der liefde, Amsterdam (J.M. Meulenhoff) 1921, 269 p.