TOEN IK UW LIPPEN HEB GEKUST

Toen ik uw lippen heb gekust,
het was uit zuivre liefdelust.
Mijn hart ging over tot uw hart
in stroomen vreugd, verhoogd door smart.

Uw lippen zijn een geurend lied.
Zij bloeien en zij voelen 't niet,
aanminnig schoon en vriendlijk wijs:
een jonge roos uit 't Paradijs.

Ach, wie den hemel mag betreên
kan zonder spijt van de aarde scheên.
Zoo scheidde ik zalig van mijn rust,
toen ik uw lippen heb gekust.



50 Het boek der liefde, Amsterdam (J.M. Meulenhoff) 1921, 269 p.