STILLE NACHT.

Hoe staan de sterren in dat blauwend zwart,
Zoo flets, als in een lijkwade ingeweven,
Uitweenend 't zilverwitte sterrenhart,
Op 't donker loover van de stille dreven!

Hoe treurt en zucht de nachtegaal benard,
Om al het bange van dit doode leven!
Hoe klaagt hij weer zijn klare liefdesmart,
Aan al de bladerkes die bleekend beven!

Ik ga zoo graag in duisternis en nacht,
Bij stergeween en nachtegalenklacht,
Alleen door 's levens doodsche lange lanen;

En maak mijn leed den diepen hemel kond,
Met langgezongen zangen in mijn mond,
En in mijne oogen 't zoete wee der tranen.



78 Echo's, Gent (A. Siffer) 1900, 131 p.