SCHILDER JAN.

MEN spreekt van Jan den schilder
Als van 'nen eersten drol.
Al groeit zijn haar wat wilder,
Het dekt een boozen bol.
Ei, laat ze er maar op kijken,
Wat verf en wat vernis;
Hij weet het wel te strijken
Dat elk tevreden is.

Mevrouwke, mijnheerke,
Uw muurken is bespot.
Ik ben hier met mijn leerke,
Den borstel en den pot.

Kom, Kaat, hoe wilt ge uw kaken?
In 't blauw, in 't geel, in 't groen?
Wacht, om ze rood te maken,
Heb ik geen verf vandoen.
Me lief, nu moog-je loopen...
Och, zwijgen zal ik fijn...
En moet-je kusjes koopen,
Ge weet den winkel zijn.

Mevrouwke, mijnheerke,
Uw muurken is bespot.
Ik ben hier met mijn leerke,
Den borstel en den pot.

Jakootje, knecht der knechten,
Gezondheid, goeie man!
ja! 't zal nog al verslechten,
Wat niet verbeetren kan.
De wereld wordt al gekker,
Al guits en luieriks.
Jako! je bier is lekker,
En gij zijt Kootje fiks.

Mevrouwke, mijnheerke,
Uw muurken is bespot.
Ik ben hier met mijn leerke,
Den borstel en den pot.

Vrouw Smet, ge doet mij blozen.
Die lof is al te sterk:
Gij hebt de tint gekozen,
Ik doe alleen mijn werk.
Al wit, lijk bij de Busschen,
Al wit is zoo gewoon.
Oprecht, dat grijs daartusschen
Doet buitenmate schoon.

Mevrouwke, mijnheerke,
Uw muurken is bespot.
Ik ben hier met mijn leerke,
Den borstel en den pot.

De wereld door te worstelen,
Niet moeilijk voor die 't kan.
Ge moet er maar op borstelen,
En doen lijk schilder Jan.
Ei, laat ze er maar op kijken:
Wat verf en wat vernis;
Hij weet het wel te strijken
Dat elk tevreden is.

Mevrouwke, mijnheerke,
Uw muurken is bespot.
Ik ben hier met mijn leerke,
Den borstel en den pot.



80 Liederen voor 't Volk, Maldegem (V. Delille) 1903, 143 p.