RAPEN.

Geel uitgeslagen
Daar ligt het loof,
In lage lagen
Heel doodsch en doof.

Verslenst, versleukerd,
Geplet en plat,
Verknakkekneukerd
Hangt blad op blad.

De bollen bulten
Half-in, half-uit,
Hun knollen, knulten,
Hun haar en huid.

Al wit! Somtijden
Gepokt, geplekt,
Met groene zijden
Waar rood uit blekt.

Zoo doen ze, dunnend,
Van dag tot dag,
Niet luid meer kunnend,
Hun stil beklag.

En met de koude
In 't aangezicht,
Trekken ze 't oude
Groen mutseken dicht.



105 Natuur, St.-Martens-Latem (De Praetere) z.j. (1903), 128 p.
96 Gedichten, Amsterdam (S.L. Van Looy) 1907, 224 p.
106 Gedichten, tweede vermeerderde druk, Amsterdam 1911, 242 p.
111 Gedichten, derde vermeerderde druk, Amsterdam 1918, 305 p.