O SPRAAK VAN MIJN DORP.

O spraak van mijn dorp en veiligen haard,
Als moeders kus mij heilig-waard,
Wel liefelijk trilt in uw zoet geluid
Des zangers teeder liedekijn uit;
Doch waar een dichter versterkt, verscherpt,
Een forsche gedachte op de wereld werpt,
Moet klinken als klokkenklare tolk
De volle taal van het gansche volk.
Zoo vloeit, door een weiden- en klaverstreek,
Ter Leye, de bochtige Gaverbeek.
Ze rimpelt, ze ruischt maar, dat is haar roem,
Niet meer dan een plas, dan een lisch of een bloem.
Doch waar de kusten, steil en trotsch,
De hemelen raken met rots op rots,
Daar bruist aleeuwig in waaiend wee
Het zware geweld van de zwalpende zee.



53 Toortsen, Amsterdam (S.L.Van Looy) 1909, 92p.