NIET IEDEREEN KAN HEIDEN ZIJN

Niet iedereen kan heiden zijn.
Daartoe hoort kracht en moed;
een vast geloof in zon en wijn,
en blijde lust in 't bloed.

Niet iedereen voelt zijn verlangst
voldaan op aardes schoot;
schrijdt door het leven zonder angst,
en zonder klacht ten dood.

Den aardeling heeft aarde schier
te moederlijk verwend.
De heiden leeft zijn leven hier
in schoonheid tot het end.

De leeuwerik zingt van 's ochtends vroeg.
De hemel, waar hij vliegt,
is hoog genoeg, is schoon genoeg.
Elk' and're hemel liegt.

Elk' and're hemel is een waan.
Alleen het luchtgewelf,
de diepten, waar de sterren staan,
bloeit heerlijk in mijzelf.



89 Nagelaten Gedichten, Amsterdam (G. Van Soest) 1937, 95 p.
165 De Noodhoorns uitgegeven in 1940, 1943 en 1975, 186 p.