MIJN VIJAND IS MIJ LIEF

Mijn vijand is mij lief,
Omdat hij vijand is,
Dewijl hij mij uit laksheid hief
En haat geeft dien ik mis.

Mijn vijand is mij borg
Voor vasten moed en sterke daad.
Heb ik voor Vlaandren hart en zorg,
Ook voor mijn vijand en mijn haat.

Laat ruw zijn die mij tegen zijn,
Laat diep gaan, wat mij wondt.
Eerst als ik opbriesch van de pijn,
Voel ik mijn toorn gezond.

Eerst als het zwaard jeukt naar mijn hals,
Draag ik hem recht en hoog,
Vergend van al wat Walsch en valsch,
Tand voor tand, oog voor oog.

Oertrouw en dapper Dietsch,
Geslagen vaak, versagend nooit,
Zoolang nog iets
Den nek mij spant, dat liever springt dan plooit,

Voor Vlaandrens vlaggen wil ik staan,
Voetvast, vuisttoe,
Niet vragen wie, noch waar, noch hoe,
Maar ranselen die mij slaan.



34 Vaderlandsche liederen, Volksuitgave, Anderlecht 1917, 48 p.
62 De Noodhoorn. Tweede uitgave, Tielt en Amsterdam 1927, 98 p.
71 De Noodhoorn. Vierde uitgave, Amsterdam 1932, 160 p.
125 Het beste uit de gedichten van De Clercq, Zeist 1932, 196 p.
88 De Noodhoorns uitgegeven in 1940, 1943 en 1975, 186 p.
140 René De Clercq. Liederen, leeft! Sint-Niklaas 1977, 202 p.