LIEF, WIJ LEVEN

Lief, wij leven
in een groot, mooi licht.
Dat heeft de klare zon om ons geweven;
dat straalt en zingt om beider aangezicht.

Schaduwmenschen
zien het wonder niet.
Zij hebben duistre zorgen, donkre wenschen.
Doch zelfs hun laster hooren wij als lied.

Uitverkoornen
past de dubbele krans:
de gouden stralen en de roode doornen.
Mijn schoone Liefde, Liefde heeft ons gansch.



230 Het boek der liefde, Amsterdam (J.M. Meulenhoff) 1921, 269 p.