LENTEGROET

Mijn broeders in den strijd,
Mij ver en nooit zoo dicht,
Meer dan belofte ligt in 't licht;
Er naakt een hooge tijd.
Want zie, de dagen zijn vervuld,
Dat korte recht van ongeduld
De banden breekt,
De schanden wreekt,
En straffen legt op schuld.

Het is geen droom, het is geen droom!
De krachten barsten uit den boom,
De daad uit hart en hoofd.
Mijn leeuwerik tiereliert voor wind:
Het klare rijke Rijk begint,
Omdat gij hebt bemind,
Omdat gij hebt geloofd.

Ontwinterd land,
Jong lenteland,
Nieuw Vlaanderen en Brabànt!
Uw grond is groen,
Uw durf is koen
En wijd de vlucht uws naams.
Ei, laat de zon nu zonnig doen,
Mijn Vlaanderen, doe Vlaamsch!

En of er een om derven moet
Zijn donker brood;
En of er een om sterven moet
Een vrijen dood;
Als hem de kracht begeven zal,
Die slagen weert en slagen slaat,
Hij weet dat Vlaanderen leven zal,
Zoolang de wereld staat.



50 De Noodhoorn. Vaderlandsche liederen, Utrecht 1916, 63 p.
27 Vaderlandsche liederen, Volksuitgave, Anderlecht 1917, 48 p.
39 De Noodhoorn. Tweede uitgave, Tielt en Amsterdam 1927, 98 p.
48 De Noodhoorn. Vierde uitgave, Amsterdam 1932, 160 p.
65 De Noodhoorns uitgegeven in 1940, 1943 en 1975, 186 p.