IK HOOR DEN SCHAL VAN UW BLIJDEN LACH

Ik hoor den schal van uw blijden lach.
Hij klinkt door het kamerken van mijn hart.
Laat regenen, regenen, 't mag, het mag!
De lucht scheurt op en de zorg ontwart.

Ik hoor en ik zie het mijn engel aan.
Ze komt met een lach en ze scheidt met een traan.
Ik zie nog den dauw in haar oogen staan.

Een lach door een traan is de zoetste zoen,
de zoen van een ziel die treedt uit smart.
De regen houdt op en de boom blinkt groen.
Maar ik blijf in het kamerken van mijn hart.



174 Het boek der liefde, Amsterdam (J.M. Meulenhoff) 1921, 269 p.