HET LIED VAN BACCHUS.

Men hoort in onze kerke
Den paster met zijn preek:
Dat elk zijn ziel versterke
Door vasten, week op week.
Maar hier, waar 't lied van Bacchus klinkt,
Is 't beter dan in 't sermoen.
De hemel drinkt, en de aarde drinkt,
Hoe zouden wij 't niet doen?

De paster, in zijne kuipe,
Praat voor een oude non;
Maar Bacchus spreekt de zuipe,
En elk zit rond zijn ton.
De kreuple zelf springt op en hinkt
Om zich daarheen te spoên.
De hemel drinkt, en de aarde drinkt,
Hoe zouden wij 't niet doen?

De mannen en vrouwen
Scheidt men hier niet vaneen.
Want ieder, die wil trouwen,
Mag vrijen naar ik meen.
En 't meisje, dat een oogje pinkt,
Krijgt van haar lief een zoen.
De hemel drinkt, en de aarde drinkt,
Hoe zouden wij 't niet doen?

Hier hebt gij geen miserie
Om alles te verstaan.
Het slot van elk mysterie
Draait open als een kraan.
Als 't bier maar in den beker blinkt,
Heeft alle latijn fatsoen.
De hemel drinkt, en de aarde drinkt,
Hoe zouden wij 't niet doen?

De pasters zeggen: amen!
Maar Bacchus zegt: 't Is uit!
En: vult het! roepen samen
De scharen, lang en luid.
De glazen op! God Bacchus schinkt!
Zijn hoofd is al één groen!
De hemel drinkt, en de aarde drinkt,
Hoe zouden wij 't niet doen?



33 Liederen voor 't Volk, Maldegem (V. Delille) 1903, 143 p.
81 Natuur, St.-Martens-Latem (De Praetere) z.j. (1903), 128 p.
196 Gedichten, Amsterdam (S.L. Van Looy) 1907, 224 p.
211 Gedichten, tweede vermeerderde druk, Amsterdam 1911, 242 p.
272 Gedichten, derde vermeerderde druk, Amsterdam 1918, 305 p.