HERINNERING.

Ik zie me nog ijlen door regen en wind,
Met den hoest van een kranke en de haast van een kind.

Ik zie me nog ijlen tot onder uw dak,
En ik hoor nog uw mond en het woord dat hij sprak.

Ik zie u nog komen, ik zie u nog gaan,
Zoo eendlijk verlegen, zoo eeuwig verlaan.

O die deernis, die angst, o die jagende zorg!
Die troostvolle lach die me tranen verborg!

O dat innige lijden dat schreide uit uw oog,
En meer dan mijn smart mij tot weenen bewoog!

Hoe sloegt ge om mijn hals uwen streelenden arm!
En koosdet mijn killige wangen weer warm!

En zoendet mijn lippen en lenigdet dus
De koorts van mijn kwaal in de koorts van uw kus!

En God! nu ik denk aan dagen vol pijn,
Ik wenschte om die liefde weer lijdend te zijn!



115 Natuur, St.-Martens-Latem (De Praetere) z.j. (1903), 128 p.
111 Gedichten, Amsterdam (S.L. Van Looy) 1907, 224 p.
121 Gedichten, tweede vermeerderde druk, Amsterdam 1911, 242 p.
127 Gedichten, derde vermeerderde druk, Amsterdam 1918, 305 p.
44 René De Clercq. Liederen, leeft! Sint-Niklaas 1977, 202 p.