GIJ HIELDT MIJN HOOFD IN UW HANDEN

Gij hieldt mijn hoofd in uw handen
en kustet mij den mond.
Ik zag uw oogen branden,
en zwijgend vroeg ik u wat zwijgend gij verstondt.

- Wat kan ik meer nog geven
dan wat ik lang reeds gaf?
Zoen weg ons koortsig leven,
dat saam wij dalen in de koelten van het graf.

Ik zag uw oogen branden.
Mij docht, gij waart de Dood.
Ik hield u met bei mijn handen
en kuste de eeuwigheid die mij de Liefde bood.



141 Het boek der liefde, Amsterdam (J.M. Meulenhoff) 1921, 269 p.
154 Het beste uit de gedichten van De Clercq, Zeist 1932, 196 p.