EN TOEN GEEN STERREN

En toen geen sterren aan den hemel stonden
en alle straten in een glans van dooi,
toen heb ik zomer in mijn hart gevonden.
Die nacht was mooi.

Ik ging mijn gang: Ellende was vergeten,
de twijfel aan der menschen mild gemoed.
Een zuiver voelen, sterker dan al weten,
trilde in mijn bloed.

Daar hoorde ik hoe de zon zich herwaarts spoedde
en die met eender oogen zonne ziet,
mijn eeuwig trouwe, rijke, schoone, goede
schonk mij dit lied.



77 Meidoorn, Amsterdam-Tielt (L.J. Veen - J. Lannoo) 1925, 91 p.