EEN ZUCHT.

Al is mijn liefde als rook witdwarrelend vervlogen,
Toch zweeft haar heugenis mij steeds nog voor den geest;
Soms werkt op mijne ziel een heimelijk vermogen,
En alles wordt mij weer gelijk het is geweest.

Snel klimt en daalt mijn borst, zooals weleer bewogen,
Door lijden en door lust, door lijden wel het meest;
Mijn voorhoofd weegt mij zwaar, het schemert mij voor de oogen
En smertend bloedt de wond, die nimmermeer geneest.

Dan treur ik weer om haar, wier ziel ik diep doorgriefde;
Dan wensch ik dat de wind, aan wien ik alles klaag,
Mijn klachten als een hulde aan hare voeten draag.

Dan word ik weder klein, en spot niet met haar liefde;
Het dunkt me, dat zij ook, vol leed en lijden is;
En dat... o zwijg mijn hart, 't is slechts een heugenis.



76 Echo's, Gent (A. Siffer) 1900, 131 p.