DE VOGEL, DIE NAAR 'T ZUIDEN TREKT

De vogel, die naar 't Zuiden trekt,
Heeft mijn verlangst en lied gewekt
Naar schooner Schelde en torenstad.
Daar strijdt mijn volk, daar woont mijn schat.

Al komt de winter, kil en grauw,
Groen blijft mijn hoop en warm mijn trouw.
Of ook een koning mij verbant,
Ik houd mijn volk, ik zie mijn land.

Ik zie mijn land, ik houd mijn volk;
De sterke zon verdooft geen wolk;
Geen hemel liegt, geen zee bedriegt,
Alwaar des harten vogel vliegt.

De vogel kweelt zijn eigen lied.
Mijn zingend Vlaamsch vergeet ik niet,
De schoone Scheld, de torenstad,
Mijn dierbaar volk, mijn lieve schat!



39 Meidoorn, Amsterdam-Tielt (L.J. Veen - J. Lannoo) 1925, 91 p.
94 De Noodhoorn. Vierde uitgave, Amsterdam 1932, 160 p.
110 De Noodhoorns uitgegeven in 1940, 1943 en 1975, 186 p.