DE LENTE KOMT.

Goud op de wegen en zilver op 't water,
Boomen alkleurig geblaard en geblomd;
Windgewuif en vogelgeschater;
Vreugd aan de wereld! De lente komt!

Komt met heur klavers, komt met heur korens,
Komt met heur weiden, zoo groen en zoo malsch;
Komt met heur koeien met krommende horens,
Komt met heur hengsten met glimmenden hals!

Laat nu de durvende kinderen dartelen,
Breken de brem aan de bruisende bron;
Laat ze nu spelen, laat ze nu spartelen;
Laat ze nu zingen onder de zon!

Laat nu de jonkheid haar voorhoofd omgroenen
Dansende gaan op de veldschalmei!
Laat nu de zonen de dochters zoenen;
Laat ze nu planten een heerlijken mei!

Heisa! de Lente, het licht en het leven!
Heisa! de woelende, joelende jeugd!
Heuvelen huppelen, bergen beven...
Heisa! de Lente, de wereldvreugd!



130 Liederen voor 't Volk, Maldegem (V. Delille) 1903, 143 p.
122 Natuur, St.-Martens-Latem (De Praetere) z.j. (1903), 128 p.
106 Gedichten, Amsterdam (S.L. Van Looy) 1907, 224 p.
116 Gedichten, tweede vermeerderde druk, Amsterdam 1911, 242 p.
121 Gedichten, derde vermeerderde druk, Amsterdam 1918, 305 p.