DE AVERECHTSCHE LEIDER

Mooiprater, onmanlijk man,
die pralend steeds van ongedane daden rept
en nimmer andere daden pleegt dan linksche en laffe,
gij schijnbaar krachtige,
bij macht onmachtige,
die Vlaandren redden moest en trouw verraden hebt,
wanneer het koren van den kaffe
geschud wordt en gescheiden in den wan,
waar waait gij dan?
Het hoogst.. dat heeft het ijdel kaf altijd gedaan.
Vroom voedsel voor het volk en zaad tot nieuwe vrucht
dat geeft alleen het lijdend edel graan,
het gansch verteerde.

Onmanlijk man, die mooi te praten leerde,
grootlakeische hofmensch, burgemeester-woordenkramer,
wel past gij in de sombere klucht
van Belgie's ratelkamer,
maar niet als tolk
van een levend strevend volk.

Ik kende al lang,
Vlaanderen, den voorbereider
van uw ondergang,
den averechtschen leider,
den achterhoedschen voorman,
praatsman-staatsman,
goochelaar-spreker,
woordverbreker,
vinder van den uitweg, den held van het kronkelpad,
in 't einde hoofdcipier van Belgie's moordgevang.

Ziedaar nu hoovaardij in knechtschap, ledigheid
bij grootspraak, lafheid die nooit bloost.
Ziedaar den hoogepriester van 't verraad,
meineedigheid
die om een toost
kan heulen
met Beulemans en beulen.
Ziedaar de zelfzucht magistraat,
den zwartgerokten kater, die om 't smeer
likt, likt den heiligen kandeleer.

Dat is de harde waarheid,
geen schelden.
Eens komt voor 't gansche volk de dag van klaarheid,
de dag van recht en algeheel vergelden,
het Eeuwige dat oordeelt over tijd.
Onthouden worden uit deez' fellen strijd
twee namen:
die van den klatergoud omhangene,
den sluierdrager Cauwelaert;
en die van Borms, den staatsgevangene.



112 De Noodhoorn. Vierde uitgave, Amsterdam 1932, 160 p.
131 Het beste uit de gedichten van De Clercq, Zeist 1932, 196 p.
123 De Noodhoorns uitgegeven in 1940, 1943 en 1975, 186 p.