ASCHE-WOENSDAG.

Grijs, roerloos hangt de hemel... Als een zweep
Slaat mij de schuinsche regen in 't gezicht;
En peilt mijn oog den horizont, geen streep
In 't wolkenfloers waar zonnig' hoop uit licht.

Diep drukt de zware dag, dien 'k na mij sleep,
Zijn spoor in 't slijk dat op de wegen ligt.
Soms dralend, schep ik modder, greep op greep,
En vorm daarmêe de beelden, die ik dicht.

Zoo'n beeld is ook mijn liefde, een aarden beeld!
Uitbrokk'len zal het, onverbiddelijk,
Totdat het zand wordt, waar de wind in speelt.

Zie om, o mensch, daar rollen weêr in 't slijk,
Uwe idealen uit het stof geteeld.
Zoo leeft en sterft ge, een modderbeeld gelijk!



66 Echo's, Gent (A. Siffer) 1900, 131 p.