ZOOLANG, ZOOLANG HEB IK GEDACHT

Zoolang, zoolang heb ik gedacht
aan moed van liefde en macht van zorgen.
Mijn kranke lichaam vond geen rust.

Zoolang, zoolang heb ik gedacht
aan die mij boven zorg bemint.
Ik zocht vergeefs haar schoone hoofd
en teeder heb mijn hand gekust
gelijk een kind.

Aan wat bedroeft, bedreigt, belooft,
en duister hangt verborgen,
heb ik zoolang gedacht.
Toen slaap zou komen stond de morgen
in den nacht.



66 Meidoorn, Amsterdam-Tielt (L.J. Veen - J. Lannoo) 1925, 91 p.