ZOO ZAL DIT LIED GEEN LEEUWERIK ZIJN

Zoo zal dit lied geen leeuwerik zijn
en vreugdestraal.
Mij roept, tot zoete lust van pijn,
de nachtegaal.

Er klinkt een klagen wonderschoon
en grijpt mij aan.
Ik hoor, in elken teeren toon,
een leven slaan.

Mijn ooge brandt, mijn harte bloedt.
Waar is mijn rust?
O donkere smart, wees mij gegroet,
wees mij gekust!



16 Het boek der liefde, Amsterdam (J.M. Meulenhoff) 1921, 269 p.