WANNEER IK TOT HET UITERST SPAN

Wanneer ik tot het uiterst span
des denkens bogen,
daar is maar éen gedachte
die leven doet en dooden kan.

Zij breekt door duisternis en licht,
staat met uw oogen
bij dage en nachte
op mij gericht.

Blijft Ria mijn?
Twijfelzucht heb ik mijzelf verboden.
Doch, eer hij aanzit bij de goden,
wie kan des hemels zeker zijn?



132 Het boek der liefde, Amsterdam (J.M. Meulenhoff) 1921, 269 p.