VALT UW REGEN.

Valt Uw regen op goeden en kwaden neer,
Ook Uw slagen op kwaden en goeden, Heer.
Hoe waagt het een mensch te rechten? Hoe durft
Wie lijdt aan zonde, aan schande en schurft,
Wie kruipt uit de wieg en weer kreupelt naar 't graf,
Zijn hand verheffen tot zegen of straf,
En spreken een doemwoord, hier en heind',
Als, God, Gij wacht tot 's werelds eind?
Wij dwazen ijlen Uw wijsheid voor.
Te zwaar van mond en te licht van oor,
Verklagen wij, leggen wij schuld op schijn,
En rekenen slecht wie rampzalig zijn.
Dat elk in zijn binnenst een booswicht bergt,
Het eerste verzuimt en het laatste vergt,
Wil asch op de hoofden; en zulks vergeet,
Wie trotsch getabbaard ten tempel treedt.



45 Toortsen, Amsterdam (S.L.Van Looy) 1909, 92p.