TE ONVRIJ.

Te onvrij de rust waarvoor ik dienen wilde!
Te zwaar de weelde, die ik heb getorscht!
De zwerfzucht die 'k zoolang met zangen stilde,
Zwelt machtiger dan ooit in mijne borst.

Geen afscheidsdronk! De minnedrank, de milde,
Lescht nimmermeer mijn brandend-heeten dorst!
Geen tegenstand! Wie worstelt met een wilde
Die slaaf was en zich weer verheft tot vorst?

Laat af, o kind, ik vlucht uw boeiend bijzijn
Eer mij uw blikken weer aan banden slaan!
Laat af, laat mij alleen mijn gangen gaan.

Doch, wilt ge, deel met mij dat stoute vrij zijn:
Dan wordt de wijde wereld ons een woon
En door uw vrijheid wordt de mijne schoon!



44 Ideaal. Een sonnettenkrans, Gent (A. Siffer) 1900, 60 p.
64 Uit zonnige jeugd, Amsterdam z.j. (1916), 75 p.
185 Gedichten, derde vermeerderde druk, Amsterdam 1918, 305 p.