SARLOTTEKEN.

O, als ik u zacht in mijn armen neem,
lief zotteken,
En weet-je voor ons niet een hutje van leem,
Sarlotteken?
Jochei, jochei,
een hutteken in de hei!

Uw oog is zoo bruin en zoo zoet als zeem,
van 't potteken.
En weet-je voor ons niet een hutje van leem,
Sarlotteken?
Jochei, jochei,
een hutteken in de hei!

Van liefde de valheid, van valschheid geen zweem,
hertbotteken!
En weet-je voor ons niet een hutje van leem,
Sarlotteken?
Jochei, jochei,
een hutteken in de hei!

Ach, kussen we elkander, gij lacht en ik schreem,
lief zotteken.
En weet-je voor ons niet een hutje van leem,
Sarlotteken?
Jochei, jochei,
een hutteken in de hei!



57 Liederen voor 't Volk, Maldegem (V. Delille) 1903, 143 p.
186 Gedichten, Amsterdam (S.L. Van Looy) 1907, 224 p.
201 Gedichten, tweede vermeerderde druk, Amsterdam 1911, 242 p.
261 Gedichten, derde vermeerderde druk, Amsterdam 1918, 305 p.