OUDE KOPPEL.

Wel neen, een rozenruiker
dat 's voor de jonge, Jan!
Wat koffie en wat suiker
dat past ons beter, man.
Daarop een droppel klare...
Schink,
drink,
mijn Jan, en vele jaren!

Toen gij mij leerdet kennen,
dan was ik al bekanst.
Doch, weet-je, bij de dennen,
heb ik met u gedanst.
Hoe stoven daar de paren!
Schink,
drink,
mijn Jan, en vele jaren!

Uw Trezeken, mijn Sander,
zijn in den hemel ginds,
zoolange bij malkander
als wij op aarde sinds.
Hoe of zij ginder varen?
Schink,
drink,
mijn Jan, en vele jaren!



28 Liederen voor 't Volk, Maldegem (V. Delille) 1903, 143 p.
28 Uit zonnige jeugd, Amsterdam z.j. (1916), 75 p.
263 Gedichten, derde vermeerderde druk, Amsterdam 1918, 305 p.