MOLENAARS DOCHTERKEN.

Molenaars dochterken klimt op den hil;
't molentje draait en mijn hart staat stil.
Draaiende molen, draaiende deern,
'k zie je te geern, 'k zie je te geern.
Ach, ze stappen een steile baan,
die met hun hart naar den molen gaan.

Fel is de westwind, snel is de wiek,
bijster mijn oog en mijn hart is ziek.
Draaiende molen, draaiende deern,
'k zie je te geern, 'k zie je te geern.
Ach, ze zwoegen zoo zwaarbelaân,
die met hun hart naar den molen gaan.

Hoort gij dat kreunen? Het kraakt zoo hard.
Tusschen twee steenen maalt ge mijn hart.
Draaiende molen, draaiende deern,
'k zie je te geern, 'k zie je te geern.
Ach, ze krijgen maar gruis voor graan,
die met hun hart naar den molen gaan.



198 Gedichten, tweede vermeerderde druk, Amsterdam 1911, 242 p.
256 Gedichten, derde vermeerderde druk, Amsterdam 1918, 305 p.
63 Het beste uit de gedichten van De Clercq, Zeist 1932, 196 p.
73 René De Clercq. Liederen, leeft! Sint-Niklaas 1977, 202 p.