MIJN VENTJE SLAAPT.

Mijn ventje slaapt en de sterrekens blinken
Goudgeluwgroen.
Ze lonken lief en ze lachen en pinken
Als oogskes doen.
O kreeg ik nu, uit de hand van een engel,
Een sterrenkroon;
Ik zette haar op uw koppeken, bengel...
Hij slaapt zoo schoon!

Mijn ventje slaapt, en de bloemekens treuren,
Lijk moedernaakt,
Ze duiken derf hunne kleuren en geuren,
Tot hij ontwaakt.
Hij bloeit en stoeit er om lelieënstengel,
En rozentroon.
O, zelf een bloem is mijn blozende bengel...
Hij slaapt zoo schoon!

Mijn ventje slaapt, en de meezeken zwijgen,
Geen vinkje fluit.
Maar morgen slaan ze weer hel in de twijgen,
Waar 't venster sluit.
Dan, open 't raam! en hun schatergemengel
Ontwekt mijn zoon.
Doch stil nu, vogelkes, laat er mijn bengel...
Hij slaapt zoo schoon!



102 Liederen voor 't Volk, Maldegem (V. Delille) 1903, 143 p.
154 Gedichten, tweede vermeerderde druk, Amsterdam 1911, 242 p.
207 Gedichten, derde vermeerderde druk, Amsterdam 1918, 305 p.