MIJN LIEFSTE BRACHT MIJ IN HAAR MOEDERS HUIS

Mijn liefste bracht mij in haar moeders huis;
en, eer zij stralend van mijn zijde ging,
lei mij te slapen in haar eigen bed.
Zoo lag ik neder in haar blanke zorgen.

Nu weet ik: waar gij rust, mijn lieveling,
staan engelvleugelen op, vol goudgeruisch;
de lippen, sluitend, kussen een gebed,
en door den nacht gelouterd, klaart de morgen.



120 Het boek der liefde, Amsterdam (J.M. Meulenhoff) 1921, 269 p.