IK HEB VÓOR UWE ZIEL

Ik heb vóor uwe ziel mijn reinste ziel genoten.
Ik heb op uwen mond der sterren God gekust.
Voor andre lippen zijn mijn lippen lang gesloten
en al mijn gang is vast en al mijn daad bewust.

Zooals ik liefheb kan geen mensch de liefde denken
tenzij gijzelf, mijn Vrouw, die eender liefde voelt.
Daar is geen strijd om vreugd die vromer vreugd kan schenken,
daar is geen roep naar God die hooger God bedoelt.

In deze wereld, die zoo zwak en menig
zijn wij, door liefde alleen,
sterk en éen.



80 Meidoorn, Amsterdam-Tielt (L.J. Veen - J. Lannoo) 1925, 91 p.