HOE HEILIG ZOET, O ZOETE

Hoe heilig zoet, o zoete,
na ramp en kamp, in ruste,
te keeren tot elkaar.

Toen ik uw ziel ontmoette,
toen ik uw harte kuste,
stond gansch de hemel klaar.

Wij groeiden naar die pracht
omhoog,
in 't onbewust bewuste
van groot en schoon gevaar.

Thans is die nacht,
die rein bewoog,
Gods sterke nacht weer daar.



187 Het boek der liefde, Amsterdam (J.M. Meulenhoff) 1921, 269 p.