FORTIS FEMINA.

Mijn wil wordt nu een mannelijke wil!
Weg uit mijn hart, mijn laatste dichtergril!
Hoe weet gij sluw den jongling te verlokken!
Uw maagden, blauw van oog en bruin van lokken,
Met sneeuwwit voorhoofd en robijnen mond,
Omzweven hem tot voor zijn legerspond.
Hij kent de vrouw, als zij, die van de trappen
Eens beeldmuseums droomrig nederstappen;
En blindlings zoekt hij steeds, en vruchtloos tast
Naar 't Ideaal gevonden in albast;
En ach! is morgen dwazer nog dan heden!
O warme droomen, koude werklijkheden!
Zoo 'n engel, stijf lijk hij gebeiteld is,
Sta beeldschoon in eene ongenaakbre nis.
Nooit zal mijn hart, aan 't hartelooze kleven,
Ik wil iets dat bezield is, dat kan leven!
Een reinen oogslag, spiegel van 't gemoed;
Een boezem kloppende vol vromen moed;
Een werkgenoot' die zich bij 't werk kan haasten
De liefde tot den Heer, en tot den naaste;
De vroolijkheid gepaard met reine trouw:
De gaven niet des beelds, maar die der vrouw.
De Fortis Femina wordt nu mijn oorbeeld;
Zij strekke die mijn hart verkoos tot voorbeeld!...
Mijn wil wordt nu een mannelijke wil!
Weg uit mijn hart, mijn laatste dichtergril!



50 Echo's, Gent (A. Siffer) 1900, 131 p.