EEN MAN IS ANDERS

Wel, wel, mijnheer van Cauwelaert,
Al draagt gij zulk een schoonen baard,
Een man is anders.
Gij praat zoo prachtig en zoo fraai,
Maar dat kan ook een papegaai;
Een man is anders.

Wat spreekt gij toch van burgerplicht,
Gij, Janus Dubbelaangezicht?
Gij liegt uw eigen leugens dood
En eet uw woord als eierbrood.
Een man is anders.

Nu Belgicist, dan Vlaamschgezind,
Hangt gij het huiksken naar den wind;
Maar altijd, altijd komt het uit:
Daar waar de buit is is de guit.
Een man is anders.

Antwerpen, fiere Vlaamsche stad,
Hoe komt gij aan dat holle vat?
Een burgemeester in livrei
Doet hij den dienst van een lakei.
Een man is anders.

Bij Janson, sire, en monseigneur
Haalt hij de boodschap aan de deur.
"Fort bien, votre Excellenc', tot flus!"
Met geeft hij Borms den Judaskus.
Een man is anders.

Wel, wel, mijnheer van Cauwelaert,
Zit er nog schaamte in uwen baard?
Was 't niet van 't lieve geldekijn,
Gij zoudt zoo'n arme schelm niet zijn.
Een man is anders!



114 De Noodhoorn. Vierde uitgave, Amsterdam 1932, 160 p.
133 Het beste uit de gedichten van De Clercq, Zeist 1932, 196 p.