DE NACHTEGAAL IS MOEGESLAGEN

De nachtegaal is moegeslagen,
de meidoorn uitgebloeid.
Nog komt gij niet. Wien zal ik klagen?
De zomer glijdt en gloeit.

Ik haat de vriendschap, haat de vreugde,
die vreemd staat voor mijn angst.
Wat in mijn blijdste liederen deugde
vervolgt en kwelt mij langst.

De nachtegaal is moegeslagen,
de meidoorn uitgebloeid.
Zoo hard, zoo wreed zijn mij de dagen
dat ook hun licht vermoeit.

Maar 's avonds hoor ik hoopvol weder
wat heilig werd beloofd.
Trouw op uw beeltnis leg ik neder
mijn arme, trotsche hoofd.



169 Het boek der liefde, Amsterdam (J.M. Meulenhoff) 1921, 269 p.