BIERKENS PLAATS.

Het bierken, in de ton geperst,
het levende gerst,
het levende gerst,
het zit er zoo noô bedwongen.
En laat de kraan
maar opengaan:
het komt er al uitgesprongen!
huppelend,
druppelend,...
lustig dan!
Zie me zoo geren het bier in de kan!

Het bierken, uit de ton ontsnapt,
in de kan getapt,
in de kan getapt,
het krijgt weer al andere luimen.
Ei, heft ze maar hoog,
en giet met een boog,
dat al de glazen schuimen!
Vlokkende,
lokkende,...
lustig dan!
Bier in de glazen, daar droom ik van!

Het bierken, in de glazen daar,
zoo perelklaar,
zoo perelklaar,
het staat er nog droevig te droomen.
Sa, vroolijke maats,
gij kent zijne plaats!
wel moge 't u bestroomen!
Spoelende,
koelende...
lustig dan!
Best is het bier in den leutigen man!



49 Liederen voor 't Volk, Maldegem (V. Delille) 1903, 143 p.
190 Gedichten, Amsterdam (S.L. Van Looy) 1907, 224 p.
205 Gedichten, tweede vermeerderde druk, Amsterdam 1911, 242 p.
266 Gedichten, derde vermeerderde druk, Amsterdam 1918, 305 p.