ALS ALLE WATEREN SPIEGLEND STAAN

Als alle wateren spieglend staan,
de boomen hoog daarin,
dan zal ik tot mijn liefste gaan,
met hoogen zin.

- Waarheen, schoon lief? De merel fluit;
de leeuwerik smelt in zang.
- Aan uwen arm, landin, landuit,
mijn leven lang.

Al floot de haat, al kreet de nijd,
zing gij, ik hoor ze niet.
- Zoolang uw blik mijn hart verblijdt
bloeit ook mijn lied.

Mijn lief heeft mijne smart gezoend,
mijn vreugden overdauwd.
Daarvan is 't dat al de aarde groent,
de hemel blauwt.



77 Het boek der liefde, Amsterdam (J.M. Meulenhoff) 1921, 269 p.