AAN MIJ!

Gij volgt mij dus, gij volgt me in 't onbekende,
Vrijwillig, moedig, moedig als een vrouw!
Gij wendt u hoopvol tot het ongewende
Dat ik, een man, niet zonder angst aanschouw!

Gij volgt mij vrij, door weelde en door ellende,
Door heil en ramp, door blijdschap en door rouw!
Gij volgt en vraagt mij naar begin noch ende
En steunt slechts op mijn arm en mijne trouw!

O kom dan, lieve, een hemel wordt ons de aarde;
Omhul u in een kleed der eigenwaarde,
En dank de godheid om haar hoogste gunst.

Aan mij, mijn star, mijn ideaal, mijn hoogmoed!
Aan mij! Nu voel ik dat ik stijg en hoog moet!
Aan mij, aan mij in de eeuwigheid der kunst!



46 Ideaal. Een sonnettenkrans, Gent (A. Siffer) 1900, 60 p.
65 Uit zonnige jeugd, Amsterdam z.j. (1916), 75 p.
186 Gedichten, derde vermeerderde druk, Amsterdam 1918, 305 p.