AAN EEN EIK.

Die breedgestamd en ruwomschorst
Een kruin vol zachte weelde torst,
Zoo talrijk als uw bladeren
Woudreus, wil ik van schoon en goed
Een schat vergaderen
Uit sterk gemoed.

In hagelslag en zonneschijn
Wil zingen ik en ruischend zijn,
En stom mijn aard verimmeren,
Geveld, veel eeuwen, eeuwen oud,
Als kunst zal timmeren
Met duurzaam hout.



30 Uit de diepten, Amsterdam (S.L Van Looy) 1911, 85 p.