AAN 'T WATER, BIJ DONKER LOOVER

Aan 't water, bij donker loover,
wij zaten heimelijk dicht.
De harten stroomden over;
in de oogen alleen was licht.
Wij hielden elkander omvangen.
De mond zocht de bloem van den mond;
en al wat ik mocht verlangen
dat heeft mij uw liefde gejond.

Wij rezen, bij zoet gehuiver.
Er zeeg een zilvren gezucht.
De diepten stonden zuiver
in 't water en in de lucht.
Gij toondet de sterren daartusschen.
Open en blauw steeg de nacht.
Wij hadden, met vurige kussen,
den hemel tot bloeien gebracht.



21 Het boek der liefde, Amsterdam (J.M. Meulenhoff) 1921, 269 p.